‘Je moet harder willen lopen voor deze cliënten, anders ben je ze zo kwijt’

Interview met Angeline Smeltink

5 oktober 2020
 

Angeline Smeltink

Als behandelaar in de forensische zorg zit je vaak tegenover weinig gemotiveerde cliënten. Je moet dus veel in huis hebben en desnoods buiten de lijntjes durven kleuren om ze toch in beweging te krijgen, weet psycholoog/psychotherapeut Angeline Smeltink uit eigen ervaring. Ze verwerkte haar jarenlange expertise in de nieuwe Vervolgcursus cognitieve gedragstherapie: CGT binnen het forensisch werkveld, die ze samen met Erik Jongman geeft.

'Cliënten die via de huisarts bij je komen, willen iets van jou. Bij forensische cliënten is dat precies andersom: in die behandeling willen wij dat zij iets aan hun gedrag veranderen waardoor ze niet recidiveren.'

Angeline Smeltink

Ook al is ze actief als supervisor en opleider, het behandelen van cliënten staat toch nog altijd voorop voor Angeline Smeltink. Zaken bespreken die cliënten met niemand anders durven of kunnen delen… Zien dat zij ondanks aanvankelijke aarzelingen en schroom toch iets hebben aan de gesprekken. Dat maakt het therapeutisch werken voor haar bijzonder. ‘Naast cliënten die door de huisarts zijn verwezen, heb ik de afgelopen twintig jaar gewerkt met cliënten die door Justitie werden gestuurd. Dat maakt natuurlijk een groot verschil. Niet alleen in de motivatie, forensische cliënten doen ook een ander appèl op je. Cliënten die via de huisarts bij je komen, willen iets van jou. Bij forensische cliënten is dat precies andersom: in die behandeling willen wij dat zij iets aan hun gedrag veranderen waardoor ze niet recidiveren. Daardoor ontstaat een heel andere dynamiek.'

Bouwen aan een samenwerkingsrelatie

‘In het eerste gesprek benoem ik meteen dat de meeste cliënten hier met frisse tegenzin zitten. Dan zie je ze ofwel enthousiast knikken ofwel nee schudden. In elk geval kunnen we daar dan een open gesprek over voeren. Als cliënten echt niets willen, dan houd ik het kort. Maar in het gros van de gevallen ontstaat wel een samenwerkingsrelatie.’

Als de therapie eenmaal van start gegaan is, ligt de focus van de forensische behandeling op het voorkomen van herhaling van het gepleegde delict. Daarbij is het aan de behandelaar om een onderscheid te maken tussen crimineel en gestoord gedrag. ‘Dat is een delicaat spanningsveld. Want soms is delinquent gedrag – zoals dat juridisch en maatschappelijk is vastgelegd – het gevolg van een psychiatrische stoornis, maar soms ook niet. Daar moet je je dus goed op bezinnen, want dat bepaalt de grens van je psychologisch handelen’, benadrukt Smeltink.

Breed opgezette cursus

De oorzaken voor delictgedrag zijn onuitputtelijk. Verslaving, een verstoorde partnerrelatie, trauma’s, persoonlijkheidsproblematiek, niet herkende autisme-problematiek, etc. Het is dan ook niet toevallig dat de nieuwe ‘Vervolgcursus CGT binnen het forensisch werkveld’ van de RINO Groep breed is opgezet.

‘De eerste dag staat in het teken van algemene thema’s, zoals motivationele aspecten en de samenwerking met de Reclassering, want dat is een vak apart, bijvoorbeeld op het terrein van informatie-uitwisseling. Daarna besteden we twee dagen aan het thema ‘geweld en vermogen’ en komt de behandeling van veelplegers van gewelds- en vermogensdelicten aan bod. Hoe vind je aansluiting bij deze vaak jonge jongens met een heel belaste voorgeschiedenis? Vanuit welke schema’s denken zij, zodat je kunt begrijpen waarom ze doen zoals ze doen? En hoe ga je met hun gedrag om? Vervolgens besteden we een dag aan de behandeling van zedendelinquenten, een dag aan huiselijk geweld, en een dag aan delictgedrag dat te maken heeft met stoornissen in het autistisch spectrum (ASS). Nog vaak wordt die problematiek niet herkend, waardoor de cliënt bijvoorbeeld ten onrechte een persoonlijkheidsstoornis krijgt ‘opgeplakt’ en wordt overvraagd, waardoor de ingezette behandeling niet aanslaat.’

Grensoverschrijdend gedrag

Eigenlijk gaat het steeds over verschillende vormen van grensoverschrijdend gedrag, een verhullende term voor gedrag dat schadelijk is voor anderen of de maatschappij.

Angeline Smeltink

Is die brede opzet niet meteen ook de zwakte van de vervolgcursus? ‘Zeker niet’, stelt Smeltink. ‘Als het bijvoorbeeld over de schema’s gaat waarin jonge veelplegers denken, kun je dat ook toepassen op andere forensische cliënten. Zo komen op alle bijeenkomsten thema’s aan bod die voor alle deelnemers interessant zijn. Eigenlijk gaat het steeds over verschillende vormen van grensoverschrijdend gedrag, een verhullende term voor gedrag dat schadelijk is voor anderen of de maatschappij.'

'In de gewone ggz bestaat daarbij vaak handelingsverlegenheid, omdat behandelaren in hun opleiding niet hebben geleerd hoe ze dat kunnen behandelen. Welke houding neem je daarbij aan? Hoe ga je om met wat dat grensoverschrijdend gedrag bij jou als behandelaar oproept? Juist op die vragen gaan wij dieper in. Verder vind ik de meerwaarde van deze vervolgcursus dat alle casuïstiek is toegesneden op forensische problematiek, met literatuur en oefeningen die hierop aansluiten. En natuurlijk leren we ook van elkaar als docenten en deelnemers, allemaal met onze eigen ervaringen in de forensische context. Dankzij die gedeelde achtergrond kunnen we veel sneller de diepte in.’Niet alleen vakinhoudelijk, ook didactisch is de blended vormgegeven cursus zorgvuldig opgebouwd, vertelt Smeltink. ‘Tussen de bijeenkomsten door kun je je  online inlezen en voorbereiden. En de reeds behandelde stof werk je in kleine groepen verder uit met gerichte opdrachten. En die koppel je dan weer terug aan de groep.’

Investeren in eigen competenties

Als je deze cursus gevolgd hebt, heb je geleerd om gedragstherapeutisch te blijven werken en daaraan vast te houden in de loop van de behandeling. ‘Dat is belangrijk’, benadrukt Smeltink. ‘Vooral om cliënten te laten begrijpen waarom ze doen wat ze doen, en waarom ze bijvoorbeeld zo emotioneel geraakt worden door iets. Vaak spelen er bij grensoverschrijdend gedrag allerlei persoonlijke gevoeligheden. Als je dat samen met je cliënt in kaart kunt brengen, voelen cliënten zich gezien en kun je ook werkelijk naast ze gaan staan. Dat klinkt wellicht wat zweverig, maar dat raakt echt aan mijn eigen drive. Juist doordat je samen met de cliënt werkt aan de casusconceptualisatie, voelt hij zich gezien en gaat hij zichzelf beter begrijpen. Dat biedt vervolgens houvast en richting aan de behandeling. Ook de cliënt weet hierdoor waarom we doen wat we doen, wat zijn intrinsieke motivatie versterkt.’
 
Daarnaast investeer je met deze cursus ook in je eigen competenties. Hoe ga je om met het stellen van grenzen? Hoe vraag je gericht dingen uit waar cliënten zich voor schamen? Hoe confronteer je cliënten als ze informatie verdraaien of je uittesten? En hoe ga je zelf om met de emoties die het gedrag van cliënten bij je oproept? 

‘In deze setting red je het niet met alleen empathisch zijn. Je moet doorvragen en niet altijd afgaan op wat cliënten je vertellen. Je moet humor in het gesprek kunnen brengen, soms wat harder willen lopen voor je cliënten, en ze verzorgen en aansturen omdat ze zelf vaak zo weinig zelfsturend vermogen hebben. Anders ben je ze zo kwijt. En je moet cliënten soms stevig aan gemaakte afspraken houden. Ik vergeet nooit dat ik eens een jongen aansprak, die steeds weer te laat kwam. ‘Ik vind dat vervelend, want zo hebben we minder tijd samen’, zei ik hem. Toen ik hem aan het eind van de behandeling vroeg waar hij het meest aan had gehad, antwoordde hij: ‘dat je me daar toen op aansprak, dat vond ik het belangrijkste! Want toen wist ik dat je er werkelijk voor wilde gaan.’ Bijzonder hè. Zo zie je hoe verwaarloosd veel van de cliënten zijn die je in de forensische zorg tegenkomt.’

Wil jij meer leren over gedragstherapie binnen het forensisch werkveld?