Van taxatie naar actie: hoe risicotaxatie effectief risicomanagement ondersteunt

Interview met Ellen van den Broek

28 mei 2025
 

drs. Ellen van den Broek

Ellen van den Broek is klinisch psycholoog. Zij is werkzaam als Hoofd Behandeling en onderzoeker bij de Van der Hoeven Kliniek (De Forensische Zorgspecialisten). Ellen is gespecialiseerd in het begeleiden van de resocialisatie van patiënten met voornamelijk (cluster B) persoonlijkheidsproblematiek. Gedurende haar loopbaan heeft ze zich in het bijzonder gespecialiseerd in risicotaxatie. Zowel in Nederland als in het buitenland geeft ze trainingen over dit onderwerp, zoals de Training in de HCR-20: V3 bij RINO Groep. Het integreren van wetenschappelijke inzichten in de klinische praktijk heeft haar bijzondere interesse.

Wat zijn volgens jou de belangrijkste verschillen tussen risicotaxatie en risicomanagement? 
Bij risicotaxatie breng je op gestructureerde, wetenschappelijk onderbouwde wijze risico- en beschermende factoren in kaart en maak je een gewogen inschatting van het risico van delictpleging. Bij risicotaxatie gaat het dus in de basis om het voorspellen van delictgedrag, al kun je dat nooit met 100% zekerheid doen. Risicomanagement gaat over de inzet van interventies om de kans op delictpleging verminderen. Dit gaat dus juist om het voorkomen van delictgedrag. Risicotaxatie en risicomanagement liggen in elkaars verlengde, maar zijn dus niet hetzelfde. 

Hoe zie jij de rol van risicotaxatie in het proces van risicomanagement? 
Risicotaxatie zou in mijn optiek – en dat is inmiddels eigenlijk wel een breed gedeelde mening – altijd moeten leiden tot richtlijnen voor risicomanagement. De kern van het forensisch werk is immers het voorkomen van delictgedrag en niet zozeer het voorspellen daarvan. Als een risicotaxatie aangeeft dat er bij een persoon sprake is van een hoog recidiverisico, is de vraag die daarop volgt in wezen altijd: ‘welke factoren zorgen er nu eigenlijk bij deze persoon voor dat de kans op recidive verhoogd is?’.

Het kan bijvoorbeeld zijn dat iemand overvallen pleegt omdat hij/zij geld nodig heeft voor drugs. Een denkbare interventie zou dan kunnen zijn dat iemand verslavingsbehandeling krijgt en dat middelengebruik wordt gemonitord met urinecontroles. Maar er kan ook gedacht worden aan helpen bij het vinden van werk, omdat diegene vooral gebruikt vanuit verveling en omdat geldgebrek nu eenmaal de reden is dat hij/zij vermogensdelicten pleegt. Dit voorbeeld is wat simplistisch. Meestal zie je dat er bij mensen die delicten plegen sprake is van een veelheid aan risicofactoren en ontbrekende beschermende factoren, die ook nog eens op elkaar inwerken. Met een goede risicotaxatie kun je proberen zoveel mogelijk van deze factoren in beeld te brengen, om deze factoren vervolgens met passende interventies – risicomanagement dus – te beïnvloeden. 

HCR-20V3 in de praktijk: hoe onderscheidt dit instrument zich van andere risicotaxatie-instrumenten en ondersteunt het risicomanagement? 
Er bestaan veel goede risicotaxatie-instrumenten met vergelijkbare voorspellende waardes, zoals de HKT en de FARE (specifiek voor ambulante setting). De keuze voor een bepaald instrument hangt vaak af van de context waarin je werkt en wie je beoordeelt. Het kan bijvoorbeeld uitmaken of je klinisch of ambulant werkt, of het om een geweldsdelict gaat en of je een korte- of langetermijninschatting maakt. 

Wat de HCR-20V3 bijzonder maakt, is dat dit instrument niet alleen risicofactoren inventariseert, maar ook nadrukkelijk processtappen biedt om tot een geïndividualiseerd en bruikbaar risicomanagementplan te komen. Waar veel instrumenten vooral beschrijvend zijn over risico’s, helpt de HCR-20V3 bij het begrijpen van het geweldsrisico: hoe risicofactoren in samenhang hebben geleid tot geweld in het verleden, wat je in de toekomst kunt verwachten, en vooral: welke interventies je kunt inzetten. De HCR-20V3 besteedt juist veel aandacht aan het formuleren van deze interventies. En het structureert het denken hierover door interventies te categoriseren, middels vragen als ‘wat kan ik aan behandeling aanbieden om risicofactoren te verminderen?’, ‘welke inperkende maatregelen zijn nodig om risico’s te verminderen?’ en ‘hoe monitor ik relevante risicofactoren?’.

HCR-20: V3 overbrugt de kloof tussen taxatie en risicomanagement.

Ellen van den Broek

"Het instrument helpt je niet alleen risico’s te benoemen, maar ook te begrijpen én om te zetten in concrete interventies.” 

De HCR-20V3 overbrugt daarmee een belangrijke kloof tussen risicotaxatie en risicomanagement. Ik denk eigenlijk dat veel professionals juist deze stap moeilijk vinden, omdat veel instrumenten juist hiervoor weinig concrete handvatten bieden. Zo is de uitkomst van een risicotaxatie vaak best globaal – bijvoorbeeld 'matig-hoog risico'. Maar wat moet je daar dan mee? De echte uitdaging voor professionals is dat er van hen gevraagd wordt om een risicomanagementplan te maken voor één persoon te maken (N=1), terwijl de uitkomst van een risicotaxatie iets zegt over wat we weten over risico- en beschermende factoren bij grote groepen mensen. De stap van wetenschappelijke inzichten op groepsniveau naar klinisch handelen op individueel niveau blijkt vaak het lastigst.

Hoe belangrijk is goede verslaglegging bij risicotaxatie en risicomanagement? 
Goede communicatie over risicotaxatie is in mijn optiek cruciaal om tot goed risicomanagement te komen. Een rechter of behandelaar kan zijn of haar taak immers alleen maar goed vervullen als deze de risicotaxatie goed begrijpt. En dat is lang niet altijd vanzelfsprekend: wat bedoelen we precies met een ‘matig risico’? En wat zegt een bepaald recidivepercentage nu eigenlijk over de interventies die gepleegd moeten worden om het risico te verminderen? 

Het is belangrijk dat je je bewust bent van het effect van je communicatie: hoe je schrijft of vertelt over een risicotaxatie, beïnvloedt hoe de ander ermee aan de slag gaat – en dus het risicomanagement. Denk daarom vooraf goed na over het doel van je risicotaxatie en wie de ontvanger is. Vermijd vakjargon, wees concreet en verbind risicofactoren duidelijk aan mogelijk toekomstig gedrag én passende interventies. Risicocommunicatie verdient als vakgebied veel meer aandacht en ontwikkeling binnen de forensische zorg én daarbuiten.

Kun je enkele best practices delen die je hebt geleerd uit je ervaring als docent en professional op dit gebied? 
Ik denk eigenlijk dat ik in de loop van mijn (werk- en docent)jaren steeds meer heb ontdekt hoe moeilijk het is om tot een goede inschatting van het recidiverisico te komen en van hieruit tot een goed risicomanagement-/interventieplan. Het is bijna paradoxaal: hoe langer ik meega, hoe meer ik me bewust ben van de complexiteit van ons werk. Om deze complexiteit ‘te lijf te gaan’, heb ik inmiddels een aantal basisprincipes ontwikkeld, namelijk: 

  • Werk gestructureerd en ‘volgens het boekje’. Door stap voor stap te werken en risicobepalende factoren gestructureerd in beeld te brengen orden ik zo goed als ik kan een complexe realiteit. Ik verminder de kans relevante zaken over het hoofd te zien, alsook de kans dat ik interventies pleeg die forensisch mogelijk niet nodig zijn. 
     
  • Betrek anderen bij moeilijke casuïstiek, liefst ook andersdenkenden. Risicotaxatie is geen vak met 100% zekerheden en ook ten aanzien van wat werkt in (forensische) behandelingen/interventies is er nog veel niet bekend. Het debat is waardevol en verrijkend. Het helpt je de kans op blinde vlekken te verminderen. Hoe goed we ook proberen te werken, bescheidenheid past.
     
  • Wees je ervan bewust dat we werken in een veld dat voortdurend in ontwikkeling is. Jaren geleden gaf ik een workshop op een congres voor PJ-rapporteurs, waarin ik pleitte voor uitgebreid uitschrijven van risicoscenario’s – dus niet allen hoe hoog je een risico inschat, maar vooral ook welk type delict je verwacht, hoe ernstig, hoe snel, onder welke omstandigheden. Het was essentieel is om rechters (‘ontvangers’) te helpen een goed besluit te nemen. Inmiddels, vijf jaar verder en verdiept in risicocommunicatie, zie ik ook de keerzijden van zulke recidiverisico’s. Daarom pleit ik ervoor om kritisch te blijven en ruimte te houden voor aanpassing. Dus mijn motto is inmiddels: “wat ik gisteren vrij zeker wist, is morgen misschien toch niet helemaal waar…” 

Wat ik gisteren vrij zeker wist, is morgen misschien toch niet helemaal waar…

Ellen van den Broek

Wil jij meer leren over risicotaxatie?