Nieuw instrumentarium geeft grip op diagnostiek van gehechtheid gerelateerde stoornissen

Interview met Hans Giltaij, klinisch psycholoog en psychotherapeut

25 december 2017
 

Hans Giltaij, klinisch psycholoog en psychotherapeut

Hoe onderscheid je gehechtheid gerelateerde stoornissen van andere oorzaken van psychische en gedragsproblemen? Klinisch psycholoog en psychotherapeut Hans Giltaij, docent bij de RINO Groep, onderzocht het bij kinderen met een lichte verstandelijke beperking en psychische problematiek, en ontwikkelde een nieuw diagnostisch model en instrumentarium. Ook promoveerde hij op dit onderzoek aan de Vrije Universiteit.


Wat hield je promotieonderzoek in?

‘In de periode dat ik met deze studie begon, was er veel onduidelijkheid over de definitie en classificatiecriteria van gehechtheid gerelateerde stoornissen, en er waren geen diagnostische instrumenten waarmee je de onderliggende oorzaken van gedragsproblemen van elkaar kon onderscheiden. Ik wilde zowel bijdragen aan die definitie als aan het ontwikkelen van een diagnostisch instrument en protocol. Omdat gehechtheid gerelateerde stoornissen in de algemene bevolking maar heel weinig voorkomen - hoger dan 1% wordt de prevalentie niet geschat - koos ik voor een groep die daar waarschijnlijk een groter risico op liep: kinderen van zes tot twaalf met een lichte verstandelijke beperking (LVB) die vanwege psychische of gedragsproblemen waren aangemeld bij de gespecialiseerde ggz.’

Welke inzichten heeft het onderzoek opgeleverd?

‘18% van deze kinderen bleek een gehechtheid gerelateerde stoornis te hebben, een gigantisch percentage in vergelijking met de algemene bevolking. Deze kinderen zijn daardoor heel kwetsbaar in hun verdere ontwikkeling: ze hebben niet alleen meer psychische en gedragsproblemen, ze hebben ook een grotere ontwikkelingsachterstand dan de kinderen uit de onderzoeksgroep bij wie geen sprake was van een gehechtheid gerelateerde stoornis. Ook is aangetoond dat - in tegenstelling tot hoe het in de DSM-5 staat - een autismespectrumstoornis niet uitsluit dat er ook sprake kan zijn van gehechtheid gerelateerde problematiek. Dat is inmiddels al opgenomen in de DM-ID-2, de DSM voor mensen met een verstandelijke beperking, en ik hoop dat het ook zijn weg vindt naar de volgende DSM.’

En welke diagnostische instrumenten heb je ontwikkeld?

‘Dat zijn er twee: het Disturbances of Attachment Interview (DAI) en een observatieprotocol genaamd Clinical Observation of Attachment 6-12 (COA 6-12). Dit zijn de belangrijkste instrumenten van het stepped care-model voor deze kinderen dat uit mijn onderzoek gekomen is - en waarvan ik verwacht dat het ook voor een veel bredere groep inzetbaar is. Om deze instrumenten goed toe te kunnen passen, heb je wel scholing nodig. Samen met Mirjam Oosterman en Clasien de Schipper van de Vrije Universiteit geef ik bij de RINO Groep een training DAI, en in 2018 gaan we ook starten met het ontwikkelen van een cursus COA 6-12.’

Welke boodschap heb je voor collega-clinici?

‘Ik hoop ze bewust te maken van de noodzaak om in onze diagnostiek meer aandacht te besteden aan de gehechtheidsontwikkeling en de leefomstandigheden in de eerste levensjaren. We weten nu dat bijna een op de vijf kinderen met een LVB lijdt onder de gevolgen, en hoe langer zij ongediagnosticeerd en onbehandeld rondlopen, hoe groter de schade en hoe minder we eraan kunnen doen. We hebben nu helderheid over de criteria en een bewezen effectief instrumentarium, dus nu kunnen we het verschil maken.’

Hoe onderscheid je verstoorde gehechtheid van niet-pathologische hechtingsproblematiek? Oefen met de DAI.